Taalpraatje 5 - Grammatica
GRAMMATICA is een vloekwoord op de middelbare school. Wie op school ooit talen leerde, herinnert zich vast nog wel de lange lijst onregelmatige werkwoorden van het Engels, de vele uitzonderingen van het Frans en de rijtjes voorzetsels met de derde of vierde naamval bij het Duits. Maar wie spreekt er eigenlijk goed Frans na zes jaar VWO? Heeft al die grammatica wel zin? Moeten we niet teveel droge woordjes leren, zonder ze vaak toe te passen?
Hoe moet je een taal eigenlijk aanleren? Wat is de beste methode? Volgen we de natuurmethode, dwz zoveel mogelijk de taal gebruiken in het bijzijn van de taalstudent en deze als het ware onderdompelen in de taal? Of houden we ons aan de “veilige” methode: braaf verhaaltjes lezen, woord-jes leren, grammaticaregels leren en zo langzaam vorderingen maken? Hoe het ook zij, in alle opzichten is het Hongaars voor velen een razend moeilijke taal.
Bij mijn introducties vertel ik de nieuwe cursisten altijd dat het Hongaars drie gemakkelijke punten heeft, maar ook drie moeilijke! Om maar met de “eenvoudige” punten te beginnen: het Hongaars heeft slechts één verleden tijd. Dat is handig, zeker als je dat vergelijkt met talen als Spaans of Portugees.
Voorts heeft het Hongaars een fonetisch alfabet. Dit betekent dat je in principe alle woorden moeiteloos kunt oplezen als je de klank kent die bij een Hongaarse letter of lettercombinatie hoort. Eigenlijk is de uitspraak voor ons Nederlanders (vooropgesteld dan dat we niet al te plat praten) in vergelijking met bv Duitsers of Engelsen niet eens zo lastig: het Hongaars heeft een mooie rol-r, wij (tot voor kort) ook; de klanken ei (ely), uu (ü) en u (ö) zijn voor Nederlandstaligen niet moeilijk. Wij hebben geen last van geaspireerde plofklanken, zoals Duits-taligen (wij zeggen Tomas, Duitsers Thomas). Kortom, wie een beetje gewend is aan het Hongaar-se schriftbeeld kan zich al vlot op de fascinerende Hongaarse plaatsnamen storten.
Het derde “makkie” is dat er geen verschil wordt gemaakt tussen mannelijk en vrouwelijk; een bijkomend voordeel is nog dat je vaak het meervoud niet hoeft te gebruiken. Met name na telwoorden en hoeveelheidswoorden staat de gehele zin in het enkelvoud. Hiervan kun je handig gebruik maken door vaak het woordje sok in je zinnen te gebruiken. Dan weet je tenminste dat alles in het enkelvoud mag blijven staan (en dan hoef je je bijvoorbeeld niet te bekommeren om de meervoudige bezits-uitgangen e.d. Dan de drie moeilijke kanten van het Hongaars. Ik ben natuurlijk wel een beetje gemeen als ik vertel dat het Hongaars maar drie lastige punten zou hebben, maar het verhaal doet het altijd goed.
Ten eerste is de opbouw van het Hongaars wezenlijk anders. In Most Magyarul! 7 beschreef ik al de zinsbouw, d.w.z. de volgorde van de zinsdelen (woordgroepen zegt men tegenwoordig). Maar ook de interne opbouw van de woordgroepen is anders: in principe staan in het Hongaars bijvoeglijke bepalingen altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Dat is in het Nederlands heel anders: Jan met de pet zou in Hongarije bijvoor-beeld de bepette Jan heten, de aansluiting bij de Europese Unie heet daar de “bij Europa gebeurende aansluiting”. Verder verschijnen onze voorzetsels en bezittelijke voornaamwoorden in het Hongaars als uitgangen, die vastgeklonken worden aan het einde van het woord: a házban: in het huis; a házam: mijn huis; in mijn huis: a házamban. Het tweede lastige punt wordt gevormd door de complexe ‘wijzen’: gebiedende c.q. aansporende wijs en de voorwaardelijke wijs. Gelukkig heb ik al vroeg in mijn loopbaan als docent Hongaars het merendeel van dit onderwerp verbannen naar de vervolgcursus! Het laatste en meteen allerlastigste en allervreemdste thema is de dubbele vervoeging: als je Hongaarse werkwoordsvervoegingen leert, moet je altijd twee rijtjes leren: simpel gezegd komt het erop neer dat het verschil maakt voor een Hongaar of je íets koopt dan wel dít koopt. “Iets” is onbepaald, niet-gedefinieerd, “dít” is bepaald, wel-gedefinieerd. Dit verschil vind je vervolgens terug in de verleden tijd en ook in de ‘wijzen’ van daarnet. Tegenwoordig vat ik het verschil tussen de bepaalde en de onbepaalde vervoeging als volgt samen:
In gevallen waarin de bepaalde vervoeging moet worden gebruikt is bij de spreker en de toehoorder de identiteit van het lijdend voorwerp bekend. Deze hoeft niet per se in de zin vermeld te staan, maar beide gesprekspartners zijn bekend met de identiteit: ze weten precies welk persoon of welk voorwerp wordt bedoeld met het lijdend voorwerp. Bij de onbepaalde vervoeging gaat het juist niet om de identiteit, maar alleen maar om de hoedanigheid, dus het uiterlijk van het lijdend voorwerp, of om de hoeveelheid: je kunt hier spreken van kwantiteit of kwaliteit.
Van iedereen hoor ik het altijd: Hongaars is zo’n moeilijke taal. Om al diegenen te laten profiteren van mijn kijk op de taal heb ik mijn eerste gram-maticabundeltje uit 1989 de afgelopen maanden volledig herzien en opnieuw gelayout. U vindt er geen termen als datief of adjectief; wél spreek ik bijvoorbeeld over het meewerkend voorwerp en ‘het achtervoegsel -nak, -nek’ en gewoon over het bijvoeglijk naamwoord.
Ik beschrijf het Hongaars altijd met behulp van de begrippen die wij (in Nederland) op school leren (zij het dat deze in de loop der jaren bij velen in vergetelheid raken...) Omdat het Hongaars zo’n afwijkende taal is, lanceer ik hier en daar een eigen term. Dat zijn dan logische benamingen als ‘schema van 9’ of ‘plaatsbepalingsachtervoegsel’. Kortom met een minimum aan vaktermen geef ik een zo volledig mogelijke beschrijving van de Hongaarse taal. Ook de indeling van de hoofdstukken is een-oudig en logisch: 1. Naamwoorden, 2. Bijwoorden, 3. Werkwoorden, 4. Voegwoorden en samengestelde zinnen, 5. Zinsbouw. En overal geef ik behalve een beschrijving van de vormen ook het gebruik ervan weer, alles rijkelijk voorzien van voorbeelden en voorbeeldzinnen. Kortom: het Kort Overzicht van de Hongaarse Grammatica is een zeer handig naslagwerkje voor alles wat u van het Hongaars wil weten en alles wat u in het Hongaars te wachten staat.