Húzd rá, cigány! Zet hem op, zigeuner! Met deze kreet werden vroeger de zigeunermusici steevast opgepord om eens flink te keer te gaan op hun instrumenten en de ruimte te vullen met amusementsmuziek. Ook wijlen mijn Hongaarse schoonvader hoorde die orkestjes graag spelen; hij ging er prat op dat hij alle muziek met hen mee kon zingen. Hij kende zoveel liedjes, zei hij, dat het orkest eigenlijk hem moest betalen voor het meezingen!

Ik schreef al eens over hem in dit magazine (MM 29). Tijdens autotochten door de heuvels van Zala vroeg ik hem soms om te zingen.  Thuis werd dat niet zo gewaardeerd, maar ik vond het prachtig. Akácos út was zijn lievelingslied. Na zijn overlijden lieten we dat horen bij het afscheidnemen van de kist op de begraafplaats.

Veel Hongaarse liederen, bekend onder de naam ‘nóta’ of magya rnóta, waren eigenlijk geen echte volksliederen, maar zij werden veelal door of voor leiders van een zigeunerorkest gecomponeerd en geschreven. Vandaar de naam nóta: genoteerde muziek. De toevoeging magyar, Hongaars, hangt samen met de opkomst in Hongarije vanaf het eind van de achttiende eeuw van een nationaal zelfbewustzijn: men creërde hiermee een eigen Hongaarse volksmuziek als contrast met de Duits-Habsburgse muziekwereld.


Deze magyar nóta was aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zeer populair geworden. Orkestjes uit steden elders in het grote Hongarije waren vaak geabonneerd op bladmuziekuitgaven en konden zo meteen spelen wat in de hoofdstad al populair was. Later fungeerde ook de radio als leverancier van deze populaire liederen.

Vooral voor Hongaren in de steden vormden deze liederen en de muziek, die traditioneel door zigeunerorkesten werd gespeeld, hun ‘eigen volksmuziek’. Zij wisten niet beter meer of dít was de Hongaarse volksmuziek. Pas toen Béla Bartók en Zoltán Kodály in het begin van de vorige eeuw het Hongaarse platteland op gingen om de Hongaarse boerenvolksmuziek te verzamelen en te noteren, bleek dat er nóg een Hongaarse volksmuziekstijl bestond, de Hongaarse etnische volksliedjes (magyar népdalok), die van oudsher werden gekenmerkt door een pentatonische muziekstructuur met een toonreeks van vijf tonen, alhoewel er ook een latere ontwikkeling is geweest met liedjes, die diatonisch waren en dus een volledig octaaf als toonreeks kenden.

Al sinds de achttiende eeuw werden veelal zigeuners ingezet om als muzikant dient te doen. De meest getalenteerden werden door de adel gecontracteerd en mochten spelen op het plaatselijke kasteel of soms zelfs meegaan op reis naar Wenen en andere plaatsen waar de society bijeenkwam. Tijdens zulke reizen deden zij ook kennis op van andere muzieksoorten, polka, wals en andere hofdansen en paleismuziek, die zij vervolgens integreerden in hun eigen werk.

Zo kon men het uitgaanspubliek trakteren op een muzikaal genre dat een mengeling was geworden van magyar nóta, westerse populaire klassieke muziek en ook operettedeuntjes.


Deze entertainmentmuziek werd en wordt in Hongarije kávéházi cigányzene genoemd (ik noem het altijd restaurantzigeunermuziek). Maar de volksmond én de literatuur in Hongarije gebruikt er ook nog steeds de term ‘magyar nóta’ voor.

In de hoogtijdagen van magyar nóta waren er 3000 zigeunermuzikanten in Budapest, waarvan er duizend ook daadwerkelijk werk hadden als muzikant in een van de vele restaurants. Tegenwoordig zijn er steeds minder restaurants waar je een zigeunerorkestje kunt horen spelen. Dat komt deels door de opkomst van ingeblikte muziek en deels door de wens om te besparen op (loon)kosten van een zigeunerstrijkje, maar ook omdat de zigeunermuziek de afgelopen paar decennia door een deel van de Hongaarse bevolking als achterlijk of behorend tot een ander tijdperk is beschouwd. 

Wonderlijk genoeg is er vanaf de jaren zeventig daarentegen een revival geweest van de ‘pure’ Hongaarse volksmuziek van het platteland. (Zie ook ons artikel in dit nummer over de vorig jaar overleden danshuisprimás van het eerste uur, Béla Hamvas). Generaties jonge musici gingen op zoek naar de wortels van de eigen Hongaarse volksmuziek en vonden deze in dorpen in Transsylvanië (waar de muziek - juist mede door de inbreng van de vele zigeuners ter plaatse - niet alleen geconserveerd was, maar ook nog steeds werd gespeeld.

Deze revival van de ‘pure Hongaarse volksmuziek’ bij de Hongaarse intelligentsia ging feitelijk gepaard met een langzaam toenemend dédain voor de restaurantzigeunermuziek, die zijn bestaansrecht ontleende aan het feit dat het een populaire muzieksoort was.  Een soort van “ U vraagt, wij spelen!” Dat de zigeunermuziek eigen intrinsieke kwaliteiten bezat, werd voor het gemak over het hoofd gezien.

Nederland


Een uniek fenomeen bij de zigeunermuziek is dat deze vanaf de jaren dertig ook in Nederland populair werd. En na de oorlog en na 1956 kwamen er vele zigeunermusici naar Nederland. Bekende namen zijn die van de familie Mirando (eigenlijk heten deze muzikanten Weiss, maar zij hebben zich vernoemd naar het circus Mirando, waarvoor zij in de jaren dertig al de muziek verzorgden), van Veress Lajos, de vader van Mariska Veres, en van de families Lakatos en Horváth.

Vanaf de jaren vijftig gingen de Nederlands-Hongaarse zigeunermusici  aan geïnteresseerde studenten les geven, waardoor op den duur elke universiteitsstad wel een studentenzigeunerorkestje bezat. Later vormden zich ook orkestjes uit oud-studenten, de alumni-orkestjes, zoals op dit moment het Frysk Csárdásorkest en Servus, om er maar een paar te noemen.

De nazaten van de Nederlandse en Belgische zigeuners hebben jarenlang kunnen spelen in restaurants als Tokaj in Rotterdam, Poestarika in Den Haag en Paprika in Amsterdam.  Behoudens sporadische optredens op begrafenissen en festivals, is er voor zigeunerorkesten niet veel vaste emplooi meer. Studentenorkestjes krijgen soms nog opdrachten van oud- Corpsleden, die goeie herinneringen hebben aan hun studententijd.

Deze negatieve spiraal zie je ook terug in Hongarije. In Budapest zijn er nog maar maximaal tien restaurants waar levende zigeunermuziek is te horen, terwijl er honderden zigeunermusici zijn. Je hebt dan wel het Honderdkoppige Zigeunerorkest onder leiding van Sándor "Buffó" Rigó, maar voor honderden anderen is er geen werk. De talentvolle jongeren schakelen soms over naar een klassiek reperoire en dus een klassieke carriere, maar het is een droevig feit dat zigeunermuziek ook in Hongarije in de knauw zit.

Velen betreuren deze negatieve ontwikkeling. In Hongarije zijn in het recente verleden wel initiatieven geweest om de muziek te steunen en er is zelfs een radiozender voor opgericht, Dankó rádió, maar gezien de economische en praktische redenen voor de neergang van zigeunermuziek, het tekort aan optreedmogelijkheden, lijken deze initiatieven niet voldoende.


Daarom is sinds afgelopen najaar een groepje Nederlandse liefhebbers van de echte restaurantzigeunermuziek actief om de helpende hand te bieden en om deze muziek opnieuw op de kaart te krijgen bij beleidsmakers, publiek en conservatoria. Frido Diepeveen is een van hen.  Hij trok in 2001 naar de Hongaarse hoofdstad om er van de zigeuners zelf les te krijgen. Hij heeft er zijn eigen zigeunerorkest opgericht, speelt vaak samen met goede zigeunermuzikanten en is op de Hongaarse radio en televisie te zien en te horen geweest, onder andere in een eigen radioprogramma over kávéházi cigányzene! Samen met zijn muziek-collega Willem Gülcher, die ook sinds zijn studententijd al Hongaarse zigeunermuziek speelt, hebben zij in 2014 de Stichting Magyar Nóta opgericht, die op 29 november 2013 officieel is gepresenteerd op de Nederlandse Ambassade in Budapest. Daar gaven Frido en Willem zelf ook een staaltje van hun kunnen op het gebied van zigeunermuziek: Willem op klarinet, Frido als primás op viool! 

In april 2014 was er een fondsenwervingsavond in Utrecht voor beoogde donateurs waar ook Most magyarul! bij aanwezig was. Op ons verzoek zong zangeres Edina Csüllög een paar Hongaarse liederen mee met de gelegenheidsband van Hongaarse en Nederlandse zigeunermuzikanten en leden van zigeunermuziekensembles. Ook de Haagse zangeres Ágnes Visser gaf een paar aria's ten beste.


De plannen van de Stichting behelzen behalve de promotie van de muziek, ook de organisatie van uitwisselingen waarbij Hongaarse zigeunermusici in Nederland en elders masterclasses kunnen geven aan muziekstudenten. Ook zoekt men naar extra optreedmogelijkheden en andere manieren om ervoor te zorgen dat deze muziek bewaard blijft, kan worden doorgegeven en dat ook nieuwe generaties er live kennis van kunnen nemen.

In september 2014 is er op het terrein van Boerderij Kamps in het Drentse Rolde bij Assen het eerste muziekfestival van de Stichting Magyar Nóta georganiseerd op. Vervolgens zijn er elk kwartaal masterclasses en concerten geweest waarbij telkens een ander orkest uit Budapest de lessen verzorgde en optrad.

Informatie over zigeunermuziek in Nederland is te vinden op www.cimbalom.nl. Op deze site staan ook ruim 6000 melodieën! Verder ook informaatie over doel en beoogde activiteiten vande Stichting Magyar Nóta op www.magyarnota.nl.

Edwin van Schie

Hongaarse zigeunermuziek op de Hongaarse radio

Jarenlang was er het populaire magyar-nótaprogramma op de Petőfi Rádió, Jó ebédhez szól a nóta. Een paar jaar geleden is dit geschrapt, tot groot verdriet van de nótaliefhebbers. Een paar jaar lang bood Rádió C (cigány rádió) een alternatief, maar toen dit bedrijf failliet ging, werd het stil op magyarnóta-gebied. Frido Diepeveen, de ’hobby prímás’ heeft daar een magyar-nótaprogramma gehad dat hij in het Hongaars en Nederlands presenteerde. Ja, ook in het Nederlands, omdat hij via het internet luisteraars had van Nederland tot Engeland en zelfs Zuid-Afrika.

Sinds een jaar is Dankó Rádió (genoemd naar de beroemde prímás en componist Dankó Pista), een initiatief van onder andere Tarnai Kiss László, die een beroemde vertolker is van de nóta, in de lucht. 24-uur per dag.


Edwin van Schie

Mostmagyarul!