Kerstmis 1942 in Vlaanderen
Ik was te Brugge op het Grootseminarie en ik was reeds diaken gewijd, dus op de drempel van mijn priesterwijding waar ik zo vurig naar verlangde.
In de zware oorlogsjaren onder de Duitse bezetting waren er vier Hongaarse kinderen, waar ik zeer bekommerd om was. Zij woonden te Brugge bij een brave juffrouw, die een boekwinkeltje hield, dicht bij de St.-Salvatorkathedraal. Ik moest haast alles bijhalen voor die kinderen tussen de 8 en 16 jaar: zorgen voor hun kleding en vooral –wat het grootste probleem was– alle eetwaren bijeenhalen. Maar dat alles was toen gerantsoeneerd: brood, melk, suiker enz…. Voor alles moest men bonnetjes afgeven. Als seminarist was het voor mij geen kleine zorg om voor alles in te staan. Maar ik was zo blij en gelukkig dat ik van de goede, vaderlijke President van het seminarie de toelating kreeg om voor deze arme Hongaarse kinderen te helpen zorgen. Al mijn vrije tijd besteedde ik er aan, om met mijn fiets rond te toeren naar de hofsteden rond Brugge om wat boter, wat aardappelen of eieren te bedelen.
De dag vóór Kerstmis hadden wij de hele namiddag vrij. Dit was mijn kans. Ik maakte van die mooie gelegenheid gebruik om er met mijn fiets op uit te trekken. Ik herinner me dat nog zo goed: Het was een nevelige dag en de koude noordenwind blies ijzig in mijn gelaat. Ik fietste over Dudzele en veel verder mocht ik niet, want dat was grensgebied. Maar in Dudzele had ik twee grote hofsteden waar ik goed bekend was. Ik was zo welgekomen bij die mensen, te meer omdat het Kerstavond was, en dan zijn alle mensen goed. Ik werd overladen met allerlei eetwaren: zelfs een grote haan werd in mijn voorraadzak gestopt. Ik was zo ontzettend gelukkig voor die Hongaarse kinderen.
“Let maar op,” zei men nog bij het afscheid, er zijn vele controleurs op de weg en ook Duitse soldaten zijn wel eens op zoek naar smokkelaars.”Ik heb toen een grote omweg gemaakt, om langs het kanaal van Damme terug te keren naar Brugge. Het werd al vroeg donker met die mist en met mijn zwaar beladen fiets tegen de wind in ging ik maar traag vooruit door de vele modderige binnenwegen.
“Halt!”klonk het plots en een felle lamp belichtte mijn gezicht. “Wie ben jij en wat heb je daar allemaal mee? Heb je de nodige papieren om dat te vervoeren?” Ik was verlegen en mijn hart bonsde geweldig. Ik stond voor drie Duitse soldaten Wat nu gedaan? Uitgeput en half bevroren, en met mijn fiets was er geen kans om te vluchten. “Kerstgeschenken,”zei ik toen, “voor hongerige kinderen.”Ze bekeken me argwanend en toen vroeg een van hen: “Zijn die mensen hongerig? Ben jij soms hun Kerstengel!?”en hij zuchtte diep. Misschien dacht hij aan zijn eigen kinderen, ver weg in Duitsland. “Ja mijnheer.”stamelde ik, “Die kinderen zijn hongerig en ze wachten op het Kerstkind.”
Toen sloeg de soldaat me even op de schouder: “Toe, haast je dat je thuiskomt met je Kerstgeschenk en pas op voor de controleurs!” O, wat reed ik toen vlug door de duisternis. Berijmd en uitgeput kwam ik bij de kathedraal en de flauwe lichten van het huis van mijn beschermelingen maakten me zo gelukkig. Hoe was ik welgekomen met zoveel eetwaren; en dan nog een haan erbij! Wij zongen bij de kerstboom onze Hongaarse kerstliederen en toen haastte ik me met een zingend hart naar het seminarie terug. Wij hebben daar met alle seminaristen, mijn broers, samen de Kerstavond gevierd en het wonderschone nachtofficie gezongen. De hele nacht ben ik daar blijven bidden bij de kerststal; ik had zoveel te zeggen en zoveel te vragen in deze laatste Kerstnacht in Vlaanderen vóór mijn Priesterwijding. Want ja, de mensen waren zo hongerig naar wat vrede en vreugde.
István REGŐCZI
· * In de oorspronkelijke tekst staat i.p.v. Dudzele Dadizele, kennelijk en vergissing van de auteur.
Voor de Online Hongaarse kerstmarkt van Hongarije Plaza is dit verhaal ingesproken door Ignace Coppens en van visuals voorzien door Edwin van Schie: