Vannak pillanatok...

Er zijn van die momenten...

Hongaars in de oudheid

Er zijn van die momenten in mijn leven geweest waarop ik bij het horen van een goed verhaal of het lezen van een interessante theorie een warm gevoel in mijn hoofd kreeg. Lang heb ik hierover gezwegen, maar de keren dat ik het er met iemand over had, bleek dat men dat niet (her)kende. Kennelijk was ik, ben ik een van de weinigen die dat heeft. Ik heb het hier over een echt, fysiek waarneembaar gevoel, een gevoel dat je ook krijgt wanneer je door de fysiotherapeut in je nek wordt gemasseerd of wanneer de kapper je haren wast en en passant ook je hoofd mee masseert. Ik krijg dat gevoel ook wanneer ik al schrijvende helemaal op dreef ben. Ik herinner me dat deze gewaarwordingen zich vroeger vooral voordeden bij verhalen van leraren over (taal)historie en vergelijkende taalwetenschap. Op de middelbare school overkwam het me als de leraar Duits allerlei Germaanse talen met elkaar vergeleek, later kreeg ook de docent Latijn dit voor elkaar. Misschien is hier mijn wens én drive om Hongaars te gaan leren mede door te verklaren.


De Etrusken

Op het gymnasium hoorden we behalve over de Grieken en Romeinen ook over tal van andere volken in Klein-Azië én Italië. Zo leerden we over de Skythen dat zij - net als de Hongaren, zo zou later in mijn loopbaan blijken - meesters waren op het gebied van de siersmeedkunst en de oorlogsvoering met pijl en boog en dat zij op hun paarden rondtrokken in het gebied benoorden de Zwarte Zee, het gebied waar volgens de Griekse schrijvers allemaal barbaren woonden. Ook lazen we over de strijd van de Grieken tegen de Perzen, en van de Romeinen tegen de Phoeniciers en de Etrusken. De Etrusken werden al in 280 voor Christus door de Romeinen verslagen. Zij hadden in Italië veel fraaie beelden nagelaten, maar slechts weinig teksten. En op basis van die weinige teksten was men er niet in geslaagd deze raadselachtige taal helemaal te ontcijferen.


Hongaars

Dit is allemaal machtig interessante materie, maar toch heb ik de dode talen op de universiteit laten rusten, want ik kwam bij toeval in aanraking met een andere machtig interessante én zeer ingewikkelde, kennelijk oeroude, maar nog levende taal, een taal waarvan het leren oneindig veel voldoening gaf. En dan bleek ook nog dat die taal werd gesproken door vriendelijke en gastvrije mensen die lekker koken en uitstekende wijnen maken. Vandaar dat ik inmiddels al weer ruim vijfentwintig jaar in de ban ben van deze taal, het Hongaars.
Onlangs was er in mijn omgeving een quiz met o.a. de vraag tot welke taalfamilie het Hongaars traditioneel wordt gerekend. Een enkeling geeft dan een behoorlijk correct antwoord en noemt iets van Oegrisch-Fins of Finoegrisch, anderen noemen alleen het Fins – en hebben dus wel enigszins geroken aan de bekende theorie. Een enkeling komt met de term Aziatisch op de proppen, hetgeen eigenlijk een tamelijk wijs antwoord is, althans volgens de traditionele Finoegrische taalkunde én ook volgens een groep deskundigen en hobbyisten die zich de afgelopen decennia hebben beziggehouden met het onderzoek naar de verwantschap van het Hongaars met talen als het Soemerisch, het Skythisch en de vroege Turkse (Altaïsche) talen.


Oorsprong van het Hongaars

De historische ontwikkeling van het Hongaars is niet zo eenvoudig te traceren. Dachten de Hongaren blijkens middeleeuwse kronieken nog dat ze verwant waren aan de Skythen, met wie ze op cultureel gebied veel gemeen hadden (bijvoorbeeld de siersmeedkunst en de mythologische TURUL-vogel), later, vanaf medio negentiende eeuw begon men te zoeken naar - en te geloven in - een puur Finoegrische afstamming. Hoewel een aantal wetenschappers en publicisten hamert op de vele overeenkomsten tussen het Soemerisch, de Turkse talen en het Hongaars, vormt het Finoegrische verhaal nog steeds de gangbare theorie bij de Hongaarse Academie van Wetenschappen.


Finoegrische theorie

Zo staat in cursusboeken Hongaars (ook in het mijne!) in het begin dan ook altijd een korte schets van de oorsprong van het Hongaars vanuit het Finoegrische perspectief en doet men daarbij gewag van de omzwervingen van de Hongaarse stammen. Deze zouden zich ongeveer 2500 jaar geleden hebben losgemaakt van de andere Oegrisch-talige volken, de Wogoelen en Ostjaken (die zichzelf Mansi en Hanti noemen) en meer naar het zuidwesten zijn getrokken, de Oeral over naar het gebied Baskirië. (zie kaart 1). In deze visie zouden de Finnen al veel eerder, ruim vierduizend jaar geleden naar het noorden zijn getrokken, de rendieren achterna, via het gebied van de Wolga naar de Oostzee en Noord-Europa. Recente genetische onderzoeken hebben de Finse afzondering min of meer aangetoond (zie kader).


Of het allemaal echt zo gegaan is is niet aangetoond, wel wordt de ontwikkeling van de Hongaarse woordenschat gekoppeld aan de omzwervingen van de Hongaarse stammen: het Fins en Hongaars zouden zijn ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder, het Finoegrisch, en bezitten een gemeenschappelijke basiswoordenschat bestaande uit voornamelijk alledaagse woorden die betrekking hebben op het eigen lichaam of de natuurlijke omgeving van jagers-vissers. Traditionele voorbeeldwoorden van deze categorie zijn (Fins resp. Hongaars) kala-hal, e.a.


Invloed van Turkse talen

Op hun tocht naar de andere kant van de Oeral, naar Baskirië en naar de steppen benoorden de Zwarte Zee in het zuiden van het huidige Rusland komen de magyars zoals de Hongaren zichzelf noemen, in aanraking met diverse volken waaronder de Iraanstalige Alanen en vele Turkssprekende stammen als de Chazaren, de Petsjenegen en de Skythen. Omdat de magyars lange tijd in bondgenootschappen of als buren hebben geleefd met deze volken of stammen en via hen in aanraking kwamen met achtereenvolgens het houden van paarden, de veeteelt en akkerbouw, is het Hongaars in deze periode flink uitgebreid met termen als tehén, tej en szekér (uit het Perzisch) en ló, nyereg, bika, gyapju (uit oud-Turkse talen).


Landverovering of continue bewoning?

Gedurende vele eeuwen leefden de Hongaarse stammen in dit Euraziatische steppengebied, en in de negende eeuw na Chr. trokken zij – na een tussenstopperiode in Etelköz, het zuiden van de huidige Oekraïne, vanwaar zij uiteindelijk werden verjaagd door de Petsjenegen, over de Karpaten het Karpatenbekken in. De Hongaren zouden met zeven stammen zijn gekomen onder aanvoering van Árpád en deze „landname”, in het Hongaars aangeduid als Honfoglalás, zou zich in het jaar 896 hebben voltrokken.


Recentelijk zijn er echter taalgeleerden en archeologen opgestaan die stellen dat deze landname op een fabeltje moet berusten of althans misschien wel zo gebeurd kan zijn, maar dat er al veel eerder dan in 896 Hongaren in het Karpatenbekken moeten zijn geweest. Wellicht zelfs waren de Avaren in de zesde eeuw en de Hunnen in de vierde eeuw ook al een Hongaars sprekend volk... ruiters waren ze in ieder geval wel en pijl en boog hadden ze ook! Wat de taal betreft gaat men ervan uit dat het Hongaars zich in de relatief korte tijd van 896 tot het jaar 1000, toen de heilige István tot koning van Hongarije werd gekroond, niet kan hebben ontwikkeld tot de overal in Hongarije gesproken taal waarin ook meer verheven culturele uitingen werden opgetekend (de eerste Hongaarse geschriften dateren van de twaalfde eeuw). Er moeten gewoonweg al eeuwenlang en/of al veel eerder Hongaren hebben gewoond. Ook volgens archeologen past het beeld dat naar voren komt na analyse van vondsten in opgravingen geheel niet bij een landveroverende cultuur maar wijst alles erop dat de bewoning van het Karpatenbekken in een continu proces is verlopen. In Hongarije is deze aangepaste theorie bekend onder de naam Kettős honfoglalás, ofwel tweevoudige landname. Zie ook: http://www.continuitas.com/.


Niet Finoegrisch, maar Turks-Altaïsch?

Mensen als Gyula Horváth, Péter Sára, Dénes Kiss en anderen wijzen er sedert de jaren negentig op dat je er bij de bestudering van de oorsprong van het Hongaars meer aan hebt ook alle parallellen van Hongaarse woorden met woorden uit het Soemerisch en Turks te beschouwen dan vast te houden aan louter de Finoegrische benadering. Of het Hongaars dan van oorsprong ook een Turkse taal zou zijn, is een vraag die daarmee nog niet is beantwoord.
In dit licht wijs ik graag op een vermetele en tegelijk aantrekkelijke gedachte van landgenoot László Marácz. In het hoofdstuk over taal in zijn boek Hongaarse kenteringen in diverse artikelen noemt hij de Finoegrische afstamming een dogma en stelt hij dat het tamelijk arbitrair is om over een groot aantal woorden in het Hongaarse Etymologisch woordenboek simpelweg de uitspraak te doen dat hun afkomst onbekend is. Vanuit een neutrale visie geredeneerd zou je deze woorden ook inheems Hongaars kunnen noemen en je zou zelfs kunnen beweren dat het Hongaars misschien wel een brontaal is en niet een taal die alleen maar woorden heeft overgenomen. Bovendien wijst hij erop dat het Hongaars ook qua grammatica aanzienlijk afwijkt van de andere Finoegrische talen.


Oertaal

Het kan dus zomaar zijn dat het Hongaars een eigen taal is, misschien wel een oertaal. Onlangs zijn er beweringen in die richting gedaan, waarover ik het straks zal hebben. Zelf heb ik me bij het aanleren en later bij het doceren van het Hongaars al vaak gerealiseerd dat het Hongaars diverse oerbegrippen bevat, dat sommige begrippen hun wortels direct in de prehistorie schijnen te hebben. Om een voorbeeld te noemen: de woorden voor het oosten, zuiden en westen zijn gelijk aan de woorden voor zonsopgang, twaalf uur ’s middags en zonsondergang (resp. kelet, dél en nyugat). En als het nacht is, als er dus geen zon is, dan gebruikt het Hongaars precies dat woord om nacht aan te duiden dat ook noord betekent (észak/éjszaka): alsof de zon ’s nachts in het noorden staat... Verder wijzen de feiten dat het Hongaars de klemtoon graag vooraan heeft en dat het oudere Hongaars niet graag een opeenhoping van medeklinkers in één lettergreep duldde (schola werd daarom iskola, scrin werd szekrény) op een zekere mate van een door de eeuwen heen bewaarde primitiviteit.


Er zijn van die momenten...

Onlangs had ik weer een van die momenten waarover ik in het begin van dit artikel heb verteld. Op het elders in dit nummer beschreven congres in Boedapest stond vorig jaar ook een lezing op het programma van de Italiaanse taalkundige Mario Alinei, die van 1959 tot 1987 doceerde aan de Universiteit van Utrecht en nu emeritus-hoogleraar is. Zijn openingszin luidde er als volgt: „Ik heb een beetje plankenkoorts want ik geef niet elke dag voor honderden Etrusken een lezing...” Honderden Etrusken in Boedapest? Ja, volgens hem wel. Zijn nieuwste boek luidt immers: Etrusco: una forma arcaica di ungherese. Ofwel: Het etruskisch: een archaïsche vorm van het Hongaars. Alleen al de titel sloeg in als een bom. En bij mij begon er weer iets door mijn hoofd te stromen...


Etruskisch geheim ontrafeld

Hoe is deze onconventionele linguist tot deze revolutionaire maar bij nadere beschouwing eigenlijk voor de hand liggende hypothese gekomen? Professor Alinei deed in 1987 de ontdekking dat de twee Etruskische termen zila en camθe die gebruikt werden voor leidende figuren in het openbaar bestuur bijzonder veel gelijkenis vertoonden met twee oudere Hongaars-Turkse woorden (dzila/gyula en kende) die ongeveer eenzelfde betekenis hadden. Vervolgens heeft hij zich jarenlang verdiept in niet alleen de beschikbare Etruskische teksten en alle reeds geopperde vertalingen, maar ook in het Hongaars en het middeleeuws Hongaars. Om zijn uiteindelijke hypothese aannemelijk te kunnen maken heeft hij ook heel veel tijd moeten besteden aan het inventariseren van bestaande theorieën en aan onderzoeken op het gebied van de archeologie en de prehistorie. Want het is niet niks om te durven beweren dat die landname kennelijk totaal niet belangrijk is of zelfs niet heeft plaatsgevonden, maar dat er al in de bronstijd Hongaarstaligen in de Euraziatische steppen en dus ook in het Karpatenbekken zwierven. En deze proto-Hongaren zouden vanuit het gebied rond Donau en Karpatenbekken later ook Italië hebben gekoloniseerd en er hun taal in de vorm van het Etruskisch hebben achtergelaten...


In dit artikel kan ik niet alle bewijzen opnemen die professor Alinei in zijn boek van vijfhonderd bladzijden aanvoert, maar ik zal volstaan met de meest frappante en vertel dan nog iets over het probleem dat Alinei had om aannemelijk te maken hoe het de Hongaarstaligen zouden kunnen zijn geweest die alle volksverhuizingen en zwerftochten doorstaan hadden om vervolgens hun stempel op het pre-Romeinse Italië te drukken.

Ten eerste geeft Alinei een overzicht van reeds bekende, algemeen aanvaarde informatie over de structuur van het Etruskisch. Ik noem er enkele:


  • a. het is een agglutinerende taal, d.w.z er worden aan woordstammen uitgangen en achtervoegsels geplakt. Dit is ook het geval bij het Hongaars en andere Oeraalse talen
  • b. de klemtoon valt op de eerste lettergreep (ook zo bij het Hongaars en andere Oeraalse talen)
  • c. klinkerharmonie is een belangrijk kenmerk (net als bij het Hongaars en de andere Oeraalse talen).

Vervolgens citeert Alinei diverse archeologen en wetenschappers die zich bezig hebben gehouden met de prehistorie van Midden-Europa. Van Hugh Hencken stamt de grotendeels bewezen gedachte dat de zogenoemde Villanova-cultuur (waaruit de Etruskische cultuur is voortgekomen) zijn oorsprong vindt in het Karpatenbekken. Dit is o.a. aangetoond door opgravingen en door het vergelijken van voorwerpen van siersmeedkunst. Midden-Europa was in de bronstijd met zijn vele ertsgebergten een belangrijk „industrieel” centrum. Ook is gebleken dat het Etruskische fenomeen van de lijkverbranding uit het Karpatenbekken stamt. Dit is aangetoond door de aangetroffen urnenvelden.


Om te kunnen bewijzen dat het Altaïsche (Turks/Oeraalse) volk dat zich in het derde millennium voor Christus vestigde in het Karpatenbekken werkelijk reeds Hongaarstalig kan zijn geweest, moest Alinei nog wel wat passen en meten met de geschiedenis. Hierbij maakt hij gebruik van de eerder door hem ontwikkelde visie op de Indo-Europese en Altaïsche volken. Volgens hem is Europa en het Euraziatische steppengebied al vanaf de oertijd, concreet vanaf de laatste grote ijstijd, continu bewoond geweest en zijn er geen grote volksverhuizingen geweest in de zin dat er vanuit het oosten volken westwaarts zouden zijn getrokken die ter plekke hele culturen zouden hebben weggevaagd. Nee, volgens Alinei zijn zowel de Indo-Europese volken als de Oeraalse volken al die tijd al ter plekke geweest. Dat in het derde millennium voor Christus juist Hongaarstaligen die toen ook al door anderen werden aangeduid als Turken (τυρκοι, tursci, tusci, vandaar ook de naam Toscane) ter plaatse zijn geweest in het Karpatenbekken, maakt Alinei aannemelijk door te schetsen hoe dit Hongaarse volk lange tijd met andere Turkse stammen als de Kurganen opgetrokken was, maar wel altijd zijn taal had weten te behouden.


Alinei’s boek gaat uitvoerig in op de prehistorische kant van de zaak en levert nog veel meer aanknopingspunten en bewijsmateriaal. Met name ook aan de gemeenschappelijke woordenschat van het Etruskisch en het Hongaars wijdt Alinei tientallen pagina’s. Ter illustratie laat ik hier een paar voorbeelden zien (de woorden met hoofdletters zijn telkens de Etruskische, het Hongaarse equivalent volgt in kleine letters):
URU, úr. NAC, nagy. HUT, hat. HUS, (bet. ifjú, van hős). ECA, ez. ELSŚI, első. AVIL, év. MEΧ, meger/megyer/magyar.


Ik weet niet in hoeverre de theorie en de ontdekkingen van Mario Alinei bij Hongaarse wetenschappers al bekend waren vóór het jaar 2004, het jaar van het wereldcongres van Hongaren, getiteld Hongaren en het Oosten. Wel is in mei dit jaar de Hongaarse vertaling van zijn boek uit 2003 verschenen onder de titel Ősi kapocs. A magyar-etruszk nyelvrokonság (Link met de oertijd. De Hongaars-Etruskische taalverwantschap).


Ik mag wel aannemen dat men in academisch Hongarije nu gauw in actie komt om het vak Etruskologie ook in te voeren als studieobject bij de Vergelijkende Taalwetenschap. Want er blijven nog wel wat vragen over om te bestuderen. Alinei noemt aan het eind van zijn boek al een paar mogelijke aandachtsgebieden:

  • het gehele taalcorpus Etruskisch moet onder de (Hongaarse) loupe worden gelegd. Van met name die woorden waarvan geen directe Hongaarse equivalent kan worden gevonden moet worden onderzocht uit welke talen deze wel afkomstig zijn en wat eventueel de link is van die talen met het proto-Hongaars.
  • de Finoegrische theorie moet op de schop. Immers, het Hongaars is volgens Alinei al veel langer dan tot dusverre aangenomen een aparte, zelfstandige taal


En met deze eigen, aparte taal wil ik dit vergelijkende taalpraatje beëindigen.
Ik weet niet of Alinei het al ergens genoemd heeft (ik heb niet alle 500 bladzijden helemaal gelezen), maar het zou interessant zijn om gezien het voorgaande eens stil te staan bij het gegeven dat het Hongaars vrijwel geen dialecten heeft. Er zijn wel wat nuances in de uitspraak en natuurlijk hebben de Hongaren die buiten de huidige landsgrenzen leven woorden overgenomen uit bijvoorbeeld het Sloveens, Slowaaks en Roemeens. Toch blijft het opmerkelijk dat Hongaren uit Burgenland (in Oostenrijk) moeiteloos met hun taalgenoten uit de Oostelijke Karpaten een gesprek kunnen voeren, terwijl die toch op zo’n 1000 km afstand van hen verwijderd wonen.
Dit gegeven wijst mijns inziens op de interne kracht van de Hongaarse taal, die zich al duizenden jaren lang - te midden van vele Altaïsche en Slavische talen - heeft weten te handhaven.


A viszontlátásra


Edwin van Schie


Naschrift anno 2010: in de loop van dit jaar publiceert Edwin van Schie een vervolg op dit artikel

Mostmagyarul!