De twaalf raven

Er was eens een vrouw. De vrouw had twaalf zonen en een dochter. Ze waren erg arm en de kinderen jammerden altijd: “Moeder, we hebben honger, geef ons brood!”
De vrouw had medelijden met haar kinderen, maar was ook boos. Op een keer zei ze:
“Waarom zijn jullie niet als raven geboren!”
De jongens beefden, veranderden in raven en vlogen door het raam naar buiten. De arme vrouw had spijt van wat ze gezegd had, ze huilde veel, en weldra stierf ze van verdriet. Het meisje, dat nu geen moeder en geen broers meer had, ging haar broers zoeken.
Zeven dagen en nachten liep ze, uiteindelijk kwam ze in een dicht bos en daar ontmoette ze een oude man.
“Vadertje! Hebt u hier misschien twaalf raven gezien?”
“Jawel hoor, die heb ik gezien. Ga die berg daar op, ga onder die grote boom daar zitten en wacht, want ’s avonds vliegen ze daar allemaal naar toe.”
Het meisje ging de berg op, ging onder de boom zitten en wachtte. Tegen de avond hoorde ze een hevig geruis, de twaalf raven kwamen.
“Hé, broers!” riep het meisje vol blijdschap uit.
De raven herkenden haar stem, en vlogen naar haar toe. Groot was de vreugde, ze vertelde wat er gebeurd was en tenslotte zuchtte ze verdrietig:
“Mijn God, kon ik maar weer mensen van jullie maken!”
“Je kunt mensen van ons maken” zei de oudste broer, “als je zweert dat je twaalf jaar, twaalf dagen en twaalf uur lang tegen niemand een woord zegt, maar als je de belofte verbreekt, word jij ook een raaf.”
Het meisje beloofde het en nam afscheid van haar broers. Ze vertrok opnieuw, zwierf lange tijd, leed honger, haar kleren gingen kapot en elke avond kroop ze in een hooiberg om te slapen.
Op een morgen werd ze wakker van een lawaai, de koning en zijn mensen zaten daar op een open plek in de buurt van de hooiberg. Ze waren juist aan het ontbijten en gaven ook eten aan de honden. Een van de honden bracht brood naar de hooiberg, waar een blote arm naar buiten stak om het aan te pakken.
De koning liep naar de hooiberg toe en zei:
“Wie ben je, goede man? Kom tevoorschijn. Als je honger hebt, krijg je eten, als je geen kleren hebt, geef ik je mijn mantel.”
Het meisje stak alleen haar arm naar buiten, en de koning begreep, dat ze geen kleren had. Hij trok zijn mantel uit, en gaf die aan haar, het meisje deed hem aan, en kwam tevoorschijn.
De jonge koning werd meteen verliefd op het prachtige meisje. Hij vroeg haar wie ze was, maar het meisje zei niets. De koning nam haar mee naar huis, stelde haar steeds weer vragen, maar het meisje bleef stil. De koning dacht dat ze stom was, maar trouwde toch met haar.
Ze leefden gelukkig, alleen één oude hertogin was niet blij met het geluk van de koning, zij wilde dat haar dochter de vrouw van de koning zou worden.
Op een keer moest de koning oorlog voeren, en in die tijd kreeg zijn vrouw een kind. De oude hertogin maakte heimelijk een afspraak met de vroedvrouw, en ze gooiden het kind door het raam in het meer, en tegen de koning zeiden ze dat het dood geboren was. De koning was bedroefd, maar berustte erin en ze leefden gelukkig verder.
De tijd verstreek en de koning moest opnieuw oorlog voeren. In die tijd kreeg zijn vrouw weer een kind. Ook nu sprak de hertogin weer stiekem met de vroedvrouw, ze gooiden het kind weer in het meer en tegen de koning zeiden ze, dat het dood geboren was. De koning was erg bedroefd en hij vroeg zijn raadslieden wat hij moest doen. Die zeiden, dat hij de koningin moest wegjagen en opnieuw moest trouwen.
De koning snikte, want hij hield erg van zijn vrouw, maar uiteindelijk stemde hij erin toe haar het kasteel uit te sturen. Net toen ze de koningin wilden wegjagen vlogen twaalf raven het hof binnen, precies voor haar voeten. De raven veranderden in mensen en de oudste zei:
“Onze lieve zus, de twaalf jaren, twaalf dagen, twaalf uren zijn voorbij, nu mag je weer beginnen te praten. Je zonen hebben we ook thuisgebracht. De oude hertogin en de vroedvrouw wilden je kinderen vermoorden, maar wij hebben ze gered en hen grootgebracht.”
De vreugde was groot. De hertogin en de vroedvrouw werden uit het kasteel weggejaagd. En de koning leefde nog lang en gelukkig met zijn vrouw, twee zoontjes en twaalf zwagers. En als ze niet gestorven zijn, leven ze misschien nog steeds

Mostmagyarul!